
Herderskinderen, verlegen maar nieuwsgierig kijkend naar het buitenlandse bezoek
Die dag heb ik mezelf pijn gedaan. Of beter misschien: hebben de bergen van Kashmir me gemangeld. De dagwandeling naar de Kolahoi-gletscher blijkt een zware opgave. Na elf uur klimmen, klauteren en dalen ben ik terug op de plaats waar we kamperen en val dodelijk vermoeid neer op de deken die ligt uitgespreid op het gras om uit te rusten.
De tocht was evenwel prachtig geweest. Begon het met lieflijke, groene weilanden die de bruisende bergrivier flankeerden en waarlangs meibomen en wilgen ons met hun schaduw zalfden, even later werd het landschap ruiger en steniger. De kale bergen om ons heen leken als decordoeken naar beneden te glijden, de grond werd rotsiger en moeilijker begaanbaar. Na tweeënhalf uur hielden we halt bij de hut van een schaapherdersfamilie om Kashmsiri thee (eerst zoete, toen zoute) te drinken.
Binnen het uit stenen en houten balken opgetrokken, half duistere maar koele huisje lagen oude, vale vloerkleden. In een van de hoeken was in de vorm van een stenen verhoging met een rond gat erin een kookplaats gecreëerd, gestookt op hout. Er was geen elektriciteit, de muren zaten vol kieren en de enige luxe die de familie had, was een oude transistorradio die bij elkaar werd gehouden met elastieken. Anders zouden de batterijen eruit vallen.
Ik zou graag van hen hebben geweten of ze zelf voor dit leven kiezen, of dat ze het noodgedwongen zo leiden. Maar niemand sprak Engels en ook mijn gids Altaf beheerste het net voldoende om de hoogst noodzakelijke dingen te kunnen zeggen. Toen we net zaten, kwamen er ongeveer tien mannen binnen. Het was een uur of negen en ze kregen van de vrouw des huizes hun ontbijt voorgezet: rijst met groenten en schapenvlees. Druk pratend verorberden ze hun maal, intussen nieuwsgierig loerend naar de vreemde, blanke bezoeker.
Twee jongetjes van een jaar of tien, elf zetten zich naast me neer en keken me onophoudelijk aan. Als ik naar hen glimlachte, lachten ze verlegen terug. Ze vroegen of ze op de foto mochten en of ik biscuitjes bij me had. Ik voldeed aan hun wensen. De vrouw stak op milde manier een beetje de draak met me. ,,No sugar, no milk”, herhaalde ze grinnikend mijn eigen woorden toen ze me de thee aanreikte.
Als we ‘s avonds in ons kampje om het vuur zitten, vraagt ook Sebastian uit Polen -die met zijn vrienden die dag bij dezelfde mensen op bezoek is geweest- zich af of ze vrijwillig hun bestaan op deze manier vormgeven. Ze zijn natuurlijk nooit anders gewend geweest, maar verlangen ze niet naar iets meer luxe? Wij zouden op deze manier nooit kunnen leven, maar aan de andere kant: breng deze mensen naar een stad als Mumbai, Delhi of zelfs het veel kleinere Srinagar en ze zouden het spaans benauwd krijgen, is onze ietwat clichématige conclusie.
Als we de volgende dag ons kamp hebben opgebroken, loop ik met Rafi, de jongere broer van Altaf, terug naar hun gasthuis in het dorpje Aru. Rafi (23 jaar en een jongere uitgave van oud-voetballer Pierre van Hooijdonk) doet liefdadigheidswerk. Van het Rode Kruis krijgt hij medicijnen uitgereikt die hij onder de herders en de zigeuners in de bergen uitdeelt. Hij is hier geboren en getogen en kent de omgeving door en door.
,,De meeste van hen willen dit leven, ze zouden niet anders kunnen”, vertelt Rafi. ,,Maar veel worden schaapherder omdat hun vader en hun grootvader het ook waren. Het zou goed zijn als de ouders van nu hun kinderen naar school zouden sturen. En daarvan moet ik ze nog wel eens overtuigen.” Volgens Rafi heeft de overheid van Kashmir hier ook een programma opgesteld, iets waarmee hij erg tevreden is.
–,,Maar hoe moeten de ouders het schoolgeld betalen?”, vraag ik.
,,Sommigen helpen we een beetje, maar dat kan niet blijven doorgaan”, antwoordt Rafi ietwat peinzend. ,,De ouders zullen meer van hun zuivelproducten moeten verkopen dan ze nu doen. Ze stellen zich tevreden met 300 roepies (nog geen 5 euro, JB) in de week, maar ze zullen dagelijks naar het dal moeten om hun kaas en melk te verkopen. En niet allemaal hebben ze daar evenveel zin in.”
Rafi is, zoals de meeste Kashmiri mannen, nogal een macho, maar hij lijkt oprecht in zijn hulpvaardigheid. Nu is hij nog gids en neemt hij toeristen mee de bergen in. Maar zijn hart ligt bij het charitatieve werk. ,,Daarin ga ik veel bereiken, let maar op. Over twee of drie jaar kun je mijn naam googelen en zul je me overal op internet vinden.”
